Vóór het einde van het derde kwartaal moet een opvolgingsrapportering over het eerste semester van het boekjaar (ter kennisgeving) voorgelegd worden aan de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn, met een stand van zaken van de uitvoering van het meerjarenplan (art. 263 DLB). Uiteraard heeft de rapportering betrekking zowel op de gemeente als het OCMW, en wordt er bij voorkeur één geïntegreerde opvolgingsrapportering opgemaakt die zowel aan de gemeenteraad als aan de raad voor maatschappelijk welzijn wordt voorgelegd.
Er zijn geen specifieke vormvereisten opgelegd voor deze rapportering. De opvolgingsrapportering moet wel minstens onderstaande bevatten (art. 29 BVR 30/03/2018):
1° een stand van zaken van de prioritaire acties of actieplannen van het meerjarenplan;
2° een overzicht van de geraamde en de gerealiseerde ontvangsten en uitgaven voor het lopende jaar (overzicht volgens schema’s J1 en T2)
3° in voorkomend geval, de wijzigingen in de assumpties die gekozen werden bij de opmaak van het meerjarenplan of de aanpassing ervan;
4° in voorkomend geval, de wijzigingen in de financiële risico’s.
Zoals de memorie van toelichting bij het DLB bepaalt, is de opvolgingsrapportering NIET zozeer gericht op de bewaking van de kredieten, maar wel op de uitvoering van de beleidsdoelstellingen. Dat betekent dat het niet de bedoeling is om op een detaillistische manier de stand van de kredieten te rapporteren. Anderzijds kan de opvolgingsrapportering een nuttige aanzet zijn voor de evaluatie van de projecten en voor de verschuiving en bijstelling van de kredieten in de aanloop naar de aanpassing van het meerjarenplan.
Deze bepalingen zijn ook van toepassing op autonome gemeentebedrijven en welzijnsverenigingen. De rapportering wordt dan voorgelegd aan de ‘raad van bestuur’ (AGB) en de ‘algemene vergadering’ (WV).